Dit is een kopie van hetgeen door Aline al op 2e jaar was geplaatst. We gaan vanaf dit jaar als 3e jaar door, dus vandaar dat ik de 1e les hier herhaal.

Mededeling: op 25 Oktober is er geen les.

Hoofdstuk 9: De tegenwoordige tijd van het werkwoord (de onvoltooide tijd van het werkwoord).

Stam I
Tegenwoordige tijd (blz. 150) Verleden tijd (blz 97)
R3 Rُ2 R1 OF R3 Rِ 2 R1 OF R3 Rَ2 R1 <=== Rَ3 Rَ2 Rَ1 80%
R3 Rَ2 R1 <=== Rَ3 Rِ 2 Rَ1 12%
R3 Rُ2 R1 <=== Rَ3 Rُ2 Rَ1 8%

Stam I bestaat uit 3 radicalen.
In de verleden tijd heeft stam I ALTIJD een fatha op R1 en R3.
80% van de werkwoorden van stam I heeft een fatha op R2
12% van de werkwoorden van stam I heeft een kasra op R2
8% van de werkwoorden van stam I heeft een damma op R2

Het boek behandelt alleen stam I, het Arabisch kent 10 stammen, maar 80% is stam I.

Als stam I in de verleden tijd op R2 een damma heeft, dan blijft dat damma in de tegenwoordige tijd.
Als stam I in de verleden tijd een kasra onder R2 heeft, dan wordt dat in de tegenwoordige tijd een fatha
Als stam I in de verleden tijd een fatha op R2 heeft, dan wordt dat in de tegenwoordige tijd een fatha OF een kasra OF en damma.

Wat er op R2 komt in de tegenwoordige tijd, kan je vinden in het woordenboek. Het woordenboek noemt de verleden tijd en de tegenwoordige tijd van het werkwoord (3e pers. e.v.).
Vanaf nu zal het boek ook bij de werkwoorden de verleden tijd en de tegenwoordige tijd noemen.

Op de website staan 2 artikelen over werkwoorden in de verleden en tegenwoordige tijd.

5 regels van de tegenwoordige tijd:

1 كان + t.t = v.t.
2 س of سوف = Toekomende tijd
3 لا + .t.t = ontkenning van de t.t.
4 لن + .t.t = ontkenning van toekomende tijd
5 als het w.w in v.t. met و begint, verdwijnt de و in t.t.

س
Straks, misschien ga ik het doen
سوف
Later, zeker ga ik dat doen

Het verschil tussen straks en later:
Later kan over een paar dagen zijn, straks niet..

Huiswerk:
Schrijf alle vervoegingen in de tegenwoordige tijd van de werkwoorden die we vorig jaar ook in de verleden tijd hebben geschreven (dus volgens het schema op pagina 150).
Doe dit ook voor de werkwoorden uit de woordenlijst van hoofdstuk 9.

4 zinnen bij het gesprek:

- Waar woon je?
- Ik woon in..
- Wat voor werk doe je (wat werk jij?)
- Ik werk..