Arabische les van 7 maart en huiswerk voor 14 maart

Totaal lesuren: t/m 7 maart hebben we 19 lessen gehad, dat is 28,5 uur plus 1.15 uur (0.5 + 3 x een kwartier = 29.45 uur
Dit betekent als we de komende tijd om 19.00 uur beginnen:1
4 maart: 31,5 uur
21 maart: 33,15 uur
28 maart: 35 uur
en op 4 april nog 1 uur les!

Huiswerk voor 14 maart 2019:
• Onthouden: Hoofdstuk 7.4.1 op pagina 119 (persoonlijke voornaamwoorden)!!!
• We hebben oefening 2 op pagina 144 nagekeken. Maak nu van ieder voorbeeld een lopende zin.
• Maak 5 eigen zinnen met أَنَّ en 5 zinnen met كَانَ. Doe dat mannelijk en vrouwelijk, dus in totaal 20 zinnen.

We zijn in de les verder gegaan met hulptekens.
Even terug naar een paar lessen geleden.
Het geheim van Khaled:
Om te bepalen of een woord een hulpteken krijgt op de laatste letter van het woord (hierbij gaat het om zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden) stel je twee vragen.
1. Hoeveel hulptekens krijgt het woord?
2. Welke hulptekens krijgt het woord?
Het antwoord op vraag 1 is:
• het woord krijgt 2 hulptekens als het zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord onbekend, onbepaald is of geen lidwoord van bepaaldheid heeft (‘de’ of ‘het’).
• En anders krijgt het woord 1 hulpteken.

Het antwoord op vraag 2 is:
• Als het een naamwoordelijk deel van het gezegde is krijgt het een damma.
• Als het lijdend voorwerp is óf het onderwerp in een zin met أَنَّ of een van haar zusjes, dan krijgt het woord een fatha. Nieuw deze les was de uitleg over أَنَّ en haar zusjes. De ‘zusjes’ staan op pagina 103 onderaan. Dit zijn voegwoorden die een naamwoordelijke zin inluiden: أَنَّ اكِنَّ .ﺇنَّ, اِلأَنَّ .
أَنَّ betekent ‘dat’, in het Nederlands zijn dit vaak zinnen als ‘Ik heb gehoord dat…’, ‘Hij zei dat…’, ‘Ik denk dat…’.
ﺇِنَّ betekent ‘dat…’ of ‘voorwaar/zeker/echt waar…’. Voorbeeld: اَلولد طَويلٌ De jongen is lang.
ﺇِنَّ اَلولددَ طويلً in deze zin is طويلً het naamwoordelijk deel van het gezegde en krijgt normaal gesproken de damma, maar nu de fatha omdat het na ﺇِنَّ komt.
Na أَنَّ of een van haar zusjes moet er een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord komen (hoe, wat, etc.). Komt er iets anders achter (bv een werkwoord) dan krijg dat woord een skoun.
• Of als het naamwoordelijk deel van het gezegde is van de zinnen van كَانَ en haar zusjes, dan krijgt het een fatha. De theorie over كَانَ en haar zusjes (betekenis is het werkwoord ‘zijn’ in het Nederlands en de ‘zusjes’ zijn min of meer de koppelwerkwoorden in het Nederlands) staat in hoofdstuk 7 op pagina 116. Na كَانَ krijgt het naamwoordelijk deel van het gezegde een fatha. Let op, bij twee fatha’s volgt een alif achter het woord behalve bij woorden die eindigen op een ة ﺇ ى
• Bij een bijwoordelijke bepaling (vandaag, ’s ochtends of erg) krijgt het woord altijd een fatha.
• Bij zinnen met een van-constructie of na een voorzetsel, krijgt het woord een kashra.
Voorbeelden:
اَلبِنتُ جَمِيلةٌ Het meisje is mooi
ﺇِنَّ اَلبِنتَ جَمميلةٌ Zeker, het meisje is mooi
كَانَ اَلبِنتُ جَميلةً Het meisje was mooi, Let op want كَانَ moet hier verbogen worden naar vrouwelijk enkelvoud: كَانَتْ

Nog twee 'losse' opmerkingen over namen:
* Op pagina 104 wordt de naam Mohamed genoemd met twee fatha's op de laatste letter. Dit is een uitzondering, want eigennamen krijgen niet twee hulptekens. Uitzondering is Mohamed en 6 andere namen.
* Aardrijkskundige namen krijgen nooit twee hulptekens en nooit de kashra. Dus altijd een damma of fatha.

Succes weer, Annemarie