السلام عليكم

Vandaag de 20e bijeenkomst gehad in onze beginnerscursus Arabisch. Deze bijeenkomst besloeg 3 uur, dus tweemaal een normale les. En dat was wel nodig want de behandelde stof was behoorlijk uitgebreid en belangrijk.

Eerst nog een waarschuwing voor de goede verstaander: bij het inzenden van je zeven zinnige zinnen moet je in het vakje “Hoofdstuk/onderwerp” invullen: ZZZ t/m les x. Daarbij is x het nummer van de les in het boek tot waar we zijn gekomen.

Dan nu de behandelde stof: de al vaak aangekondige bladzijde 102!
Het gaat om de naamvallen van de zelfstandige naamwoorden en de bijvoeglijke naamwoorden.
Paragraaf 6.4 gaat hierover. We hebben die behandeld tot aan 6.4.5. en wel:
- 6.4.2 eerste naamval enkelvoud: onderwerp of naamwoordelijk deel van het gezegde
- 6.4.3 tweede naamval enkelvoud: kom je tegen in bezitsconstructies of na voorzetsels
- 6.4.4 derde naamval enkelvoud: kom je tegen als
- lijdend voorwerp
- bijwoordelijke bepaling
- als naamwoordelijk deel van het gezegde bij “ kana” en haar zusters (bv “laysa”)
- na bepaalde voegwoorden zoals “inna” (“voorwaar ik zeg u!”) en haar zusters (bijv. “lakinna” = maar)

Waar het ons om ging en waar Khaled een handig schema voor presenteerde is de kwestie van hulptekens op de laatste letter van het zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord.
Je lost dat op in twee stappen:
I. eerst bepalen HOEVEEL hulptekens er op die letter moeten staan
II. daarna bepalen WELK hulpteken of WELKE hulptekens dat dan moeten zijn

Vraag I: hoeveel hulptekens?
Oplossing:
Als het naamwoord onbepaald en/of onbekend en/of zonder het lidwoord van bepaaldheid ( .... الــ ) is, komen er TWÉÉ hulptekens op de laatste letter.
In alle andere gevallen ÉÉN hulpteken.

Vraag II: welk hulpteken / welke hulptekens?
Oplossing:
- als het het onderwerp van de zin is of naamwoordelijk deel van het gezegde: => DAMMA
- als het lijdend voorwerp is van de zin: =>FATHA
- hoort het naamwoord bij “inna” ﺇِنَّ ) ) of een van haar zusters: =>FATHA (komt terug in les 6)
- is het naamwoordelijk deel van het gezegde van “kana” ( كان ) of haar zusters: =>FATHA (komt terug in les 7)
- komt het na een voorzetsel: => KASRA
- is het onderdeel van een “van-constructie”: =>KASRA

NB: indien er een DUBBELE FATHA moet staan, dan altijd met een alif erachter.
Behalve als het woord eindigt op:
- ta marbuta ( ة )
- alif met hamza ( اء )
- alif maqsura ( ى )

Hoe spreek je de laatste letter nu uit met de gekozen hulptekens?
Antwoord: alleen als na het woord een pauze komt doordat je even stopt om adem te halen of als er een komma of punt staat, dan spreek je het woord uit met een sukun op het eind behalve als er twee fatha’s met alif erachter staan: in dat geval spreek je een lange a.

Tenslotte de “van-constructie”oftewel bezitsconstructie:
Voorbeeld: “ Het hart van de hond ” => قــَـــلــــبُ الـــْــكـــَـــلــــْـــبِ

Huiswerk:
- ZZZ
- oefening 8 maken op pagina 110. Op iedere letter het vereiste hulpteken plaatsen, niet in ROOD!!
- oefening 8 maken op pagina 87, alleen de zinnen 1 tot en met 11 en wel elke zin 3 keer:
- 1e keer volgens model: الـــرجــــلُ طــــويــــلٌ
- 2e keer volgens model: كان الـــــرجـــــلُ طــــويـــلًا
- 3e keer volgens model: إنَّ الــــرجــــــلَ طــــويــــلٌ
Dus eerst zin 1 volgens deze 3 modellen, dan zin 2 enzovoorts.

Dit was het voor vandaag. Ik hoop dat alles klopt wat ik heb geschreven. Zo niet graag correcties.

Groetjes en tot a.s. donderdag
Siem