ForumArabisch.nu | مـعـهــد الـعـربـيـة الآن
Deze ruimte is bedoeld voor vragen en antwoorden over huiswerk en behandelde stof van studenten net zoals docent.
Andere zaken kunt u in het gastenboek schrijven.
Het vorige gastenboek kunt u hier vinden.
11:39
27/01/2015
مرهبن
Na overleg met de andere groep Arabisch-2 is besloten dat de cursus volgend jaar vanaf 1 of 8 september begint op dinsdag van 19.30-22.30. Het zullen in totaal 12 lessen van elk 3 uur zijn. Omdat de lessen iets eerder beginnen dan normaal zullen de eerste 2 lessen (1 en 8 of alleen 8 september) niet in de school maar in het hoofdgebouw van de Volksuniversiteit aan de Alkemadelaan plaatsvinden. Vanaf 15 september krijgen we weer les op de school.
Les 7.1 Kana en haar zusjes
Het werkwoord ‘zijn’ is in de voltooide tijd كان .
De vervoegingen van ‘zijn’ vind je op blz. 116. Het werkwoord kana wordt gebruikt om een toestand of gewoonte in het verleden aan te geven. Hiervoor wordt kana gecombineerd met de persoonsvorm van de onvoltooide tijd.
Bijvoorbeeld:
Zij woonde in Beiroet= كانت تسكن في بيروت
Op blz. 150 en 151 (les 9.1.3) staat het schema met de vervoegingen voor het werkwoord in de tegenwoordige tijd. We hebben dit kort behandeld tijdens de les, maar gaan het over twee lessen uitgebreid behandelen. We hoeven dit nu nog niet te kennen, maar hieronder een korte samenvatting:
Een werkwoord bestaat uit drie radicalen: R1, R2 en R3. Bijvoorbeeld het woord ‘schrijven’ (kataba). KaTaBa. R1=K, R2=T, R3=B.
De vervoeging van het werkwoord in de tegenwoordige tijd wordt bepaald door het hulpteken op R2. De basisregels zijn als volgt:
1. Als R2 in de verleden tijd een damma heeft, blijft dit ook in de tegenwoordige tijd een damma.
2. Als de R2 in de verleden tijd een kasra heeft, wordt dit een fatha.
3. Als R2 in de verleden tijd een fatha heeft, kan dit in de tegenwoordige tijd zowel een damma, als een fatha, als een kasra krijgen.
Het werkwoord in de verleden tijd bepaalt dus de vervoeging van het werkwoord in de tegenwoordige tijd.
Het woord qad قد wordt gebruikt om de voltooid verleden tijd aan te geven. Het wordt geplaatst voor het werkwoord in de voltooide tijd. Het onderwerp komt tussen kana en het werkwoord.
Bijvoorbeeld:
Hij had geschreven.
كان قد كتب
7.4 Persoonlijke voornaamwoorden
Het persoonlijk voornaamwoord wordt in het Arabisch meestal als achtervoegsel (suffix) aan een ander woord toegevoegd. Het kan dus als suffix aan een zelfstandig naamwoord, een voorzetsel of een werkwoord worden toegevoegd.
Deel 1 van de persoonlijke voornaamwoorden vind je op blz. 65
Van belang is de tweede kolom van links!
Bijvoorbeeld:
Ons grote huis (baytunā al kabir) بيتنا الكبير
Let op: bij werkwoorden in de ik-vorm niet de letter yā op het einde toevoegen als suffix, maar er de letter n tussen plaatsen. Dus: werkwoorden in de ik-vorm eindigen dan op de nun+yā. Dit geldt alleen voor de werkwoorden. Bij zelfstandige naamwoorden en voorzetsels gebruik je wel gewoon de yā als suffix voor de ik-vorm.
7.4.2 Plaats in de zin
Persoonlijk voornaamwoord kan los in de zin voorkomen. Dit is dan vaak een naamwoordelijke zin. Meestal is het één van de volgende vormen:
1. Als uitgang van een werkwoordsvorm
Heb je dit gedaan? (Hal faعalta hāda?)
هل فعلت هذا؟
Het persoonlijk voornaamwoord wordt dan als onderwerp aan het werkwoord toegevoegd. Door het werkwoord weet je wat het onderwerp is.
2. Als pers. Voornaamwoord een lijdend voorwerp is, wordt de suffix aan de werkwoordsvorm gekoppeld.
Zij sloeg jou (Darabat-ka)
ضربتك
Daraba=werkwoord slaan
At=werkwoordsvervoeging zij-vorm
Ka=persoonssuffix jou (m)
3. Als pers.voornaamwoord aan een voorzetsel is gekoppeld.
Met hem=maعa-hu
4. Bezittelijk voornaamwoord wordt d.m.v. het persoonssuffix aangegeven.
Dit is zijn huis (Hāda bayt-u-hu)
هذا بيته
7.4.3 Bijzonderheden van het persoonssuffix
1. Voor vier suffixen verandert de uitgang als er een i-klank (of ay) aan vooraf gaat.
-hu -hi
-hum -him
-humā himā
-hunna hinna
Bijvoorbeeld:
Zijn huis (bayt-u-hu)
In zijn huis (fi bayt-i-hi), want i-klank aan vooraf.
Als de suffix –ya (mijn) is, komt er geen –u tussen het woord en de suffix. Dan eindigt het woord op –i.
Bijvoorbeeld:
Jouw dochter (bint-u-ka)
Mijn dochter (bint-i)
2. De ta-marbuta wordt een ta als er een suffix achter het woord komt.
3. Bij de 3e persoon mannelijk meervoud is de vervoeding normaal –ū (او ). Als er een suffix achterkomt, wordt de –ū uitgang zonder de alif geschreven.
Bijvoorbeeld:
Zij verlieten haar (tarakū-hā)
تركو ها
Normaal zou er een alif achter de waw staan, maar deze valt in dit geval weg.
4. Bij de 2e persoon meervoud is de vervoeging normaal –tum. Deze uitgang wordt verlengd met een waw erachter door het persoonssuffix van het lijdend voorwerp: -tumū.
5. Voor vijf woorden bestaat er een uitzondering op de persoonssuffix. De woorden vader (‘ab) en broer (‘ah) zijn twee van die woorden. De uitgangen –u, -a en –i worden verlengd.
Wanneer een woord een fatha krijgt als uitgang komt er een alif achter
Wanneer een woord een damma krijgt als uitgang komt er een waw achter
Wanneer een woord een kasra krijgt als uitgang komt er een ya achter
Bijvoorbeeld:
Met je vader (maعa ‘abī-ka)
مع أبيك
De broer van Layla (‘ahū laylā)
أحو ليلى
6. Een uitzondering op bovenstaande regel vormt de i-suffix (mijn/ik-vorm). Dan komt er alleen een ya achter het woord.
Huiswerk voor volgende week is oefening 3 vertalen en mailen naar Khaled, oefening 8 en oefening 4.
1 Guest(s)
Permalink Comments off