مرهبن

We hebben tijdens de les de theorie van les 6 behandeld aan de hand van de oefeningen voor het huiswerk. Allereerst de volgorde van de zinnen in het Arabisch (les 6.3, blz. 101). De standaard volgorde van de zinnen is als volgt:
1. Werkwoord
2. Onderwerp
3. Lijdend voorwerp
4. Meewerkend voorwerp
5. Overige
Er zijn hier echter uitzonderingen op: bepalingen van tijd komen helemaal in het begin van de zin te staan en vraagpartikels staan ook vooraan.
Bijvoorbeeld:
Waar legde hij het boek neer?
أين وضع الكتاب؟
Daarnaast kan het woord ‘inna aan het begin van de zin staan. ‘Inna betekent: dat/voorwaar en wordt gebruikt als er geen twijfel is over wat het is. Het woord ‘inna wordt na het woord “zeggen” gebruikt.

‘Inna en haar zusters staan op blz. 103 en blz. 104 verder uitgelegd. Dit zijn vier verschillende voegwoorden die een naamwoordelijke zin inleiden:
1. Lakinna=maar
2. ‘Anna= dat (na kennisoverdracht, na het woordje “horen”)
3. ‘Inna= dat/voorwaar (als het zeker is, na het woordje “zeggen”)
4. Li’anna= omdat
Belangrijk: na deze voegwoorden volgt altijd het zelfstandig naamwoord!

Les 6.4.5 De drie naamwallen van het vrouwelijk meervoud
Normaal eindigt een vrouwelijk woord op de ta- marbuta. (ة) Als het vrouwelijk woord in het meervoud staat, vervalt de ta-marbuta en wordt die vervangen door een alif met een ta ( ات )
Daarnaast kan het vrouwelijk meervoud in de derde naamval nooit een dubbele fatha hebben als uitgang. Als vrouwelijk meervoud dus lijdend voorwerp is, neemt de kasra het over van de fatha.

Bijvoorbeeld: Ik kende de leraressen. Leraressen is lijdend voorwerp en zou normaal gesproken een fatha krijgen. Omdat het vrouwelijk meervoud is met als uitgang alif+ta komt hier nu een kasra achter.
عرفت المعلمات ؚ
Het bijvoegelijk naamwoord volgt altijd het zelfstandig naamwoord dus bij het vrouwelijk meervoud van het zelfstandig naamwoord, vervoeg je het bijvoegelijk naamwoord ook naar vrouwelijk meervoud.
Bijvoorbeeld: kleine meisjes = بنات ضغيرات
Maar let op de regels van het meervoud: het meervoud van zaken wordt als vrouwelijk enkelvoud behandeld. Collectieven worden grammatical als mannelijk enkelvoud behandeld.
Let goed op het gebruik van de hulptekens. Hulptekens kunnen de betekenis van de zin veranderen.
Bijvoorbeeld:
لؚماؘذاؘ أؘكؘلؘ الجؘمؘل؟
Waarom heeft hij de kameel gegeten?
لؚماؘذاؘ أؘكؘلؘ الجؘملؙ ؟
Waarom heeft de kameel gegeten?
In de eerste zin is “hij” het onderwerp en “de kameel” het lijdend voorwerp. In de tweede zin is “de kameel” het onderwerp. Het verschil komt door de hulptekens fatha en damma.

Les 6.6 Conversatie gelezen

Les 7.1 Het werkwoord ‘zijn’ (kana)

Het werkwoord “zijn” in de voltooide tijd is: kana (كان). Op blz. 116 staat de lijst met vervoegingen van het werkwoord “zijn”. Het wordt gebruikt om een toestand in het verleden aan te geven. Hiervoor combiner je het woord kana met de persoonsvorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd. Dus kana+ werkwoord tegenwoordige tijd= verleden tijd.
Bijvoorbeeld:
Hij schreef een brief. كان يكتب رسالة (kana yaktubu risala)
Kana is hier het werkwoord zijn, gecombineerd met yaktubu (tegenwoordige tijd van kataba=schrijven).
Kana kan ook gebruikt worden om de voltooide verleden tijd aan te geven. Hiervoor voeg je het woordje qad (قد ) toe, geplaatst voor het werkwoord in de voltooide tijd. Het wonderwerp komt tussen kana en het werkwoord.
Bijvoorbeeld:
Hij had geschreven. كان قد كتب
(Kana qad kataba)
De man had gelezen. كان الرجل قد قرأ
Kana ar-rajul qad qara’a.

Les 7.1.3 Kana en haar zusjes
1. Kana (zijn)
2. Sara (worden)
3. Baqiya (blijven)
4. Laysa (niet zijn)
Deze groep woorden zijn vergelijkbaar met de Nederlandse koppelwerkwoorden. Het naamwoordelijk deel van het gezegde heeft na kana en haar zusjes de uitgang fatha in plaats van damma.
Bijvoorbeeld:
De leerling was klein. كان التًلمؚيدؙ صغيراً

Les 7.2 Werkwoord ‘niet zijn’, laysa (ليس )
Het werkwoord laysa gebruik je om het werkwoord ‘zijn’ in de tegenwoordige tijd te ontkennen. Een zin met laysa maak je vragend door de letter –a er voor te plaatsen.

Les 7.3 Ontkenning van kana in de voltooide tijd
De ontkenning van ‘zijn’ in de verleden tijd doe je met ma+kana

De volgende les zal op maandag 11 mei zijn in verband met twee weken vakantie. Het huiswerk voor de volgende les is: oefening 9 en 10 van les 7 maken en mailen naar Khaled. Daarnaast weer zeven zinnige zinnen (eenvoudige zinnen) die je op drie verschillende manieren moet vervoegen. Je schrijft de zin 1 keer normaal op, dan schrijf je dezelfde zin maar dan met het woordje ‘inna of haar zusjes, en als laatste schrijf je dezelfde zin nog een keer op maar dan met het gebruik van kana en haar zusjes. Dus: a) normale zin b) gebruik van ‘inna of haar zusjes en c) gebruik van kana of haar zusjes
1
Fijne vakantie allemaal!