Gezamenlijk geoefend:
- Bladzijden 60, 64 (4.6), 66 (4.8) en 67.

Uitspraak van fathah, dammah, kasrah, alif en ta marbuta aan het einde van de zin:
- Enkele of dubbele fathah, dammah of kasrah wordt niet uitgesproken, alif wordt uitgesproken als enkele fathah en ta marbuta als ه.
- Deze regel geldt ook bij een tussentijdse pauze in de zin, bijvoorbeeld na een komma of op een andere, zelfgekozen plek.

Zonneletters en maanletters (4.4):
- De letters van het alfabet worden verdeeld in zonneletters en maanletters.
- Als een woord begint met een zonneletter, en het wordt voorafgegaan door het lidwoord 'al', dan wordt de 'l' van 'al' niet uitgesproken en de eerste letter van het woord verdubbeld. Dus al + qamar = al-qamar, maar al + shams = ash-shams i.p.v. al-shams.
- Manier om te onthouden welke letters zonneletters zijn: Bij het uitspreken van zonneletters gebruik je de punt van de tong, bij maanletters niet.

Vraagzinnen:
- In het Nederlands begint een vragende zin met een vragend voornaamwoord (wie, wat, waar etc.) of met een werkwoord ('Is...?').
- In het Arabisch begint een vragende zin met een vragend voornaamwoord of met het woord هل.
- Het vragend voornaamwoord 'hoeveel' wordt in het Nederlands gevolgd door een meervoud, in het Arabisch door enkelvoud.
Voorbeeld: 'Hoeveel kamers?' > كم غرفة؟ > lett. 'Hoeveel kamer?'

Gebruik van werkwoord 'zijn' in de tegenwoordige tijd:
- In het Arabisch wordt 'zijn' in de tegenwoordige tijd niet gebruikt zoals in het Nederlands.
- Bijvoorbeeld: 'Ik ben hier' > أنا هنا > lett. 'Ik hier'
- Tegenwoordige tijd in het Arabisch = الفعل المضارع verleden tijd = الفعل الماضي

Huiswerk:
- Oefeningen uit hoofdstuk 4: 10,1, 10.3, 10.4 en 10.5.