Marhaban!

We hebben de theorie van les 6.2.7 en les 6.2.8 behandeld. Daarnaast hebben we naar de volgorde van de zinnen in les 6.3 gekeken. De volgorde van de zinnen in het Arabisch staat als volgt vast:
1. Werkwoord
2. Onderwerp
3. Lijdend voorwerp
4. Meewerkend voorwerp
5. Overige

Let op; vraagpartikels (waarom, wanneer, wat, etc.) staan vooraan. Tijdsbepalingen staan ook vooraan de zin.

In het Arabisch wordt de ontkenning gemaakt met het woord ma ( ما ). Dit wordt voor het werkwoord gezet, bijvoorbeeld:

Ik heb niet geleerd= ما درست (ma darastu)

Let op: niet verwarren met het woord mada (wat), wat soms ook als ma wordt geschreven.

Het woordje qad geeft aan dat een handeling is afgesloten en vormt daarmee de voltooid verleden tijd. Qad komt voor het werkwoord.

Wanneer in het Arabisch duidelijk is wie de persoon is die het onderwerp van de zin is, is alleen het werkwoord voldoende. Anders benoemen welke persoon je bedoelt.

Meneer Khaled heeft op zijn website een handleiding met uitleg over het bepalen van hulptekens staan: ga naar informatie, beginners, lesmateriaal les 6, Inna en haar zusjes.

Huiswerk voor aankomende les: zeven zinnige zinnen +huiswerk van afgelopen weken.