Kort verslag 19e les Amersfoort 15/16 donderdag 3 maart 2016.

Aantekeningen uit de les:

 In de zin ‘De twee mannen zijn groot’ wordt zowel het woord ‘mannen’ (= zelfst. naamwoord) vervoegd volgens 2-voud in het Arabisch als het woord ‘groot’ (=bijv. naamwoord).

 Als de komma in het Nederlands wordt gebruikt in een opsommingsreeks, vertaal je dat in het Arabisch met وَ i.p.v. een komma te gebruiken.

Theorie

De stam van het werkwoord bestaat uit 3 radicalen.

Suffix + R3 + R2 + R1.

De suffix is afhankelijk van de vervoeging ik, hij, zij, jij etc. om het werkwoord in de verleden tijd te zetten.
Als je de vervoeging van het werkwoord in de verleden tijd kent, dan weet je ook hoe de tegenwoordige tijd er uit ziet.

Als je een werkwoord in het woordenboek wilt opzoeken, dan zoek je op de hij-vorm van het werkwoord in de verleden tijd. Dit is de ‘stam’ vaan het werkwoord in het Arabisch.

Nummer de vervoegingen van het werkwoord ‘doen’ in de verleden tijd achter het woord in het Arabisch van 1 tot en met 13. Dus فَعَلْتُ is nr. 1 en فَعلَتَا is nr. 13.
De vervoegingen van nummer 1,2,3, en 5 hebben hetzelfde hulpteken.
Het verschil tussen 4 en 12 is het gebruik van de ‘alif’ in nr. 12. Dit is belangrijk voor de uitspraak  lange klinker.
Dit geldt ook voor 5 en 13 (met ‘alif’) en 6 (met ‘alif’) en 10.

De woorden op blz. 92 en 93 zijn voorgelezen voor de uitspraak. Voor een uitleg van het verschil tussen de 2 woorden voor ‘maar’ wordt verwezen naar de site. Dit wordt hier uitgebreid uitgelegd. In de les zou dit te veel tijd kosten.

Huiswerk:
• Maken oefening 7, blz. 87!.
• Vervoeg de werkwoorden van bladzijde 97 en 98 volgens het model van het werkwoord ‘doen’. Gebruik geen rood. Gebruik voor de hulptekens een andere kleur.

Begintijd voor de komende les:
11 maart 2016 om 18.45 uur

Willy Jeltes