سلام,

In de les van 11 april 2012 hebben we het vooral gehad over:

- ان en haar zusjes, كان en haar zusjes en naamvallen daarbij. Feitelijk is de samenvatting van H5, H6 en H7 als volgt:

H5: de broer is kort = الأخُ قصيرٌ
De broer krijgt 1 hulpteken, want het is bepaald en dat hulpteken is een damma, want de broer is hier onderwerp.
Kort krijgt twee hulptekens, want het is onbepaald en die hulptekens zijn twee damma's want kort is hier naamwoordelijk deel van het gezegde.

H6: voorwaar, de broer is kort = ان الأخَ قصيرٌ
De broer krijgt 1 hulpteken, want het is bepaald en dat hulpteken is een fatha, ondanks dat de broer onderwerp is, want de broer komt na inna.
Kort krijgt twee hulptekens, want het is onbepaald en die hulptekens zijn twee damma's, want kort is hier naamwoordelijk deel van het gezegde.
NB: alleen het onderwerp na inna krijgt een fatha, de rest van de zin niet.

H7: de broer was kort = نان الأخُ قصيراً
De broer krijgt 1 hulpteken, want het is bepaald en dat hulpteken is een damma, want de broer is onderwerp.
Kort krijgt twee hulptekens, want het is onbepaald en die hulptekens zijn twee fatha's en een alif, want kort is hier naamwoordelijk deel van het gezegde en na kaana krijgt het naamwoordelijk deel van het gezegde de uitgaan -an in plaats van -un.

- Daarnaast hebben we het nog gehad over het werkwoord laysa = niet zijn. Als je daar het vraagpartikel أَ voor zet, kun je zin maken als: Is Assad niet de president van Syrië? Het antwoord is dan overigens niet ja, maar nee: Nee, Assad is wel de president van Syrië.
أليس kun je vergelijken met het Engelse 'isn't it?'

- We hebben pag. 171/172, onderdeel 10.4 behandeld. Dat gaat over het getal van het werkwoord dat derde persoon enkelvoud blijkt te worden, als het onderwerp bekend en gespecificeerd is.

- Ik had ook nog iets opgeschreven over بلى en بلا maar ik heb niet meer helder voor ogen waar dat over ging. Kan iemand me dat misschien vertellen?

Het huiswerk voor 25 april 2012 is:
- Pag. 87 oef. 8: je maakt iedere zin naar bovenstaande drie voorbeelden, dus 1x een gewone zin, 1x begin je met inna en 1x begin je met kaana. De zinnen 14, 19, 24, 26, 28 en 33 maak je niet.
- H5: nog een keer oefenen met het lezen van de rest van de woorden. Dat gaat nog te langzaam.
- Zeven zinnige zinnen
- Een zin over jezelf voor je visitekaartje.

Dat was het weer voor deze keer.

Groetjes en tot de volgende keer,

Petra