Het huiswerk H6 oefening 12, 6, 7 en 5 zijn klassikaal besproken. De theorie van de hulptekens werd herhaald en het gebruik van werkwoorden benadrukt.

De werkwoorden dahaba َدَهَب en wasala َوَصَل gebruik je altijd met het voorzetsel naar إِلَى.
Bij dahaba َدَهَب kan ook het voorzetsel ْمِن gebruikt worden.

Ina en haar zusje (de 4 uit het boek) hebben op de nun ن een shadda ّ als het gevolgd wordt door een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord. Is dat niet het geval, dan krijgt de nun ن een scoon ْ. Voorbeeld H6 B112 O12:… لاَ، إِنْ أَخَذَتْ مَعِهَا De nun van ina krijgt een scoon, want het wordt gevolgd door een werkwoord.

H6 B100 O6.2.7 Qad ْقَد schrijf je voor het werkwoord in de verledentijd, als het net gebeurd is.
َقَدْ ذَهَب = hij is net weggegaan.

Je kunt aan de hulptekens op de laatste letter zien of het om een lijdend voorwerp gaat of het onderwerp. Daarnaast kun je er van uit gaan dat het lijdend voorwerp de actie ondergaat. Voorbeeld:
Waarom eet de kameel? De kameel is het onderwerp. De kameel heeft de damma ُ als hulpteken.
لِمَاذَا أَكَلَ اَلْجَمَلُ؟
Waarom wordt de kameel gegeten? De kameel is lijdend voorwerp. Kameel heeft de fatha َ als hulpteken.
لِمَاذَا أَكَلَ اَلْجَمَلَ؟

In de Koran staan alle woorden aan elkaar geschreven.

Nieuwe kleding vind je niet, die neem je mee uit de winkel. Op straat vind je iets, maar dat is meestal niet nieuw. Je gebruikt het werkwoord dat het meest logisch is in de zin.

Aankomen َوَصَل gebruik je in een zin als je met een vervoersmiddel ergens aankomt. Je komt bijvoorbeeld aan met de trein of het vliegtuig.

Je doet iets in Parijs. De werkwoorden werken of wonen passen bij het voorzetsel in فِي als het om een plaats gaat.

Het woord vinden َوَجَد kan ook als mening gebruikt worden.
Hoe vond je Damascus? وَكَيف وَجَدَ دِمَشْقً؟

Het woord les ٌدَرْس kan ook gebruikt worden als het over een fysiek voorwerp gaat. De lesvoorbereiding op papier bijvoorbeeld.

Als de vervoeging van het werkwoord eindigt op een t ت dan zijn er 4 mogelijkheden voor de vervoeging.
Voorbeeld:
Ik sloeg ضَرَبْتُ
Jij m sloeg ضَرَبْتَ
Jij v sloeg ضَرَبْتِ
Zij v e.v. sloeg ضَرَبَتْ

Aanvulling op de tabel op blz. 119:
Het een-na-laatste woord in de 4de kolom van links is jullie 2 en niet hen. Bij sommige boeken staat dit nog verkeerd genoteerd.
In dit tabel is hun 2 (zij 2) de mannelijk en vrouwelijk variant in 1 rij geplaatst, daarom zijn het 12 regels en niet 13 regels, zoals het voorbeeld werkwoord doen op blz. 97.