Amersfoort, 2e jaar, les van 18 februari 2016 (19e les van dit cursusjaar)

السلام عليكم

Vandaag hebben wij het huiswerk besproken, nl. de oefeningen 1, 2, 4 en 5 van hoofdstuk 10.

De laatste stukken die we in boek 1 nog te bestuderen hebben is par. 10.5 tot en met 10.7
De inhoud van 10.5 kennen we al van 10.4 Het gaat over het punt dat het werkwoord aan het BEGIN van de zin altijd in het enkelvoud gezet wordt. Dit geldt zowel als het onderwerp een meervoud is als wanneer het een tweevoud is.
Als het ONDERWERP vooraan staat in de zin, dan moet het werkwoord in geslacht en getal het onderwerp volgen.

Par. 10.6 gaat over het deelwoord:
- actief, bijvoorbeeld "schrijvend" of ook "schrijver": kataba wordt => kaatib (dus een alif toevoegen bij R1 en de i-klank komt in R2): كَاتِب
- passief, bijvoorbeeld "geschreven": kataba wordt dan => maktub (dus een voorvoegsel ma voor R1 en R2 krijgt de u-klank): مَكتُب

Par. 10.7 gaat over telwoorden van nul tot en met tien.
Belangrijk is het volgende:
1 = واحد (vrouwelijk = واحدة ); komt overeen met het geslacht van het zelfstandig naamwoord. Dus: 1 jongen = واد واحد en 1 meisje = بنت واحدة
NB bij het telwoord 1 komt eerst het zelfstandig naamwoord en daarna het telwoord.

2 = إثنان . Als je wilt zeggen "twee xxx" (waar xxx een zelfstandig naamwoord is, bijvoorbeeld "twee jongens") dan gebruik je het tweevoud. (ani in de 1e naamval als het onderwerp van de zin is en ayni na een voorzetsel of als lijdend voorwerp van de zin)

3 t/m 10 het meervoud gebruiken. LET OP: als bij het telwoord een vrouwelijk zelfstandig naamwoord staat, krijgt het telwoord de mannelijke uitgang en bij een mannelijk zelfstandig naamwoord wordt het telwoord vrouwelijk en krijgt het de ta marbuta. In beide gevallen krijgt het zelfstandig naamwoord de onbepaalde i-uitgang.
Dus: 3 jongens = ٍثلاثة اولاد en 3 meisjes = ٍثلاثُ بنات

Huiswerk:
- Lezen par. 10.7 vanaf pag. 174.
- Maken: oefening 3 op pag. 179.

Tot donderdag 3 maart! (De donderdagavond van 25 februari is er geen les.)

مع السلامة
Siem