26-10-2023

Bijvoorbeeld = على سَبِيلِ المِثَالِ

Voorbeeld = مِثال

_________________________

Goed (m.b.t. kwaliteit, iets wat tastbaar is) = جَيِّد

Goed (m.b.t. gedrag, emotie) = حَسَن

Slecht = سَيِّىء

_______________________

Uitleg deel 2, 4.3:

Het woord ‘als’ kent 3 varianten in het Arabisch:

1) إذا als de voorwaarde reëel is
2) لَوْ als de voorwaarde irreëel is
3) إنْ geeft een mogelijkheid aan, buiten je macht

Na إنْ / لَوْ / إذا volgt WW in VOLTOOIDE TIJD.

Voorbeeld:

1)

Als hij het boek goed had gelezen, dan begreep hij de les.
(= reeël)

إذا قَرَأَ حَسَن الكِتاب ، فَهِمَ الدَرْس

2)

Als ik Caïro bezoek, dan wil ik naar het Tahrirplein gaan.
(= reeël)

إذا زُرْتُ القاهِرة ، أُريدُ أَنْ أَذْهَبَ إلى مَيْدان التَحْرير

3)

Als ik een koning was, dan was er vrede.
(= irreëel)

لَوْ كُنْتُ مَلِكاً لَكانَ هُناك سلام

4)

Als het slecht (= سَيِّىء ) weer is, ga ik naar huis.

إنْ كان الجَوّ سَيئاً ، أَذهَبُ إلى بَيْتي

_________________________

MOETEN, KUNNEN EN WILLEN

Deze ww volgen een VAST MODEL:

(moeten/kunnen/willen) + أنْ + ww TT + FATHA

_________________________

MOETEN:

Moeten = على + يَجِبُ

Let op: alléén على wordt vervoegd, يَجِبُ niet.

Voorbeeld:

Ik moet …. = يَجِبُ عليَّ

Jij (v) moet … = يَجِبُ عليكِ

Jullie (m) moeten … = يَجِبُ عليكُم

In VT:

Ik moest … = كان يَجِبُ عليَّ

Jij (v) moest … = كان يَجِبُ عليكِ

Jullie moesten … = كان يَجِبُ عليكُم

_________________________

KUNNEN:

3 manieren:

1)
‘In staat zijn’ —> قَدَرَ / يَقْدِرُ

(‘Kan ik bij jullie eten?’)

2)
Iets binnen je ‘kracht / vermogen’ kunnen —> اِسْتَطاع / يَسْنَطِيعُ

(‘Kan je 100 kilo tillen?’ / ‘kan je dit huis betalen?’)

3)
Of je iets 100% zeker weten kan —> أمْكَنَ / يُمْكِنُ (STAM IV)

(Meest gebruikte manier)

أمْكَنَ / يُمْكِنُ wordt NIET vervoegd: er wordt een persoonssuffix gebruikt. (zie voorbeeld onderaan)

_______________________

WILLEN:

أَرَادَ / يُرِيدُ

Zie vervoeging blz 84, deel 2.

_______________________

Voorbeelden van MOETEN/KUNNEN/WILLEN:

Nogmaals:
Deze ww volgen een VAST MODEL:

(moeten/kunnen/willen) + أنْ + ww TT + FATHA

1)
Je moet naar me luisteren

يَجِبُ عَليكَ أَنْ تَسْمَعَ إلَيَّ

2)
Ik kan met je meegaan

يُمْكِنُنِي أنْ أذْهَبَ مَعَكَ

3)
Ik wil dat hij gaat

أُرِيدُ أَنْ يَذْهَبَ

_________________________

Na أنْ (met sukūn ْ ) —> volgt WW in TT + FATHA (altijd).

Voorbeeld:

1)

Ik wil koffie drinken

أُريدُ أنْ أَشْرَبَ قَهوة

2)

Als ik Caïro bezoek, dan wil ik naar het Tahrirplein gaan.

إذا زُرْتُ القاهِرة ، أُريدُ أَنْ أَذْهَبَ إلى مَيْدان التَحْرير

_________________________

Huiswerk:

1)
Conversatie #2: ‘een visum aanvragen bij het consulaat’.
Maak korte, eenvoudige zinnen met bekende woorden.

2)
Tekst H4, Deel 1, blz 60 snel/vlot kunnen lezen.

3)
Dictee woorden blz 61, Deel 1

Succes!