Behandeld in de les: Nakijken van de circa 40 werkwoorden uit deel 1, t/m hoofdstuk 9

Nieuw huiswerk (hou de aangegeven volgorde aan, van makkelijk naar moeilijk):
* Oefening 1 (blz 160): beantwoord de vraag
* Oefening 4 (blz 161): bepaal welk pers vnw is gebruikt en plaats de juiste vorm van kana (كَانَ) voor het woord (zie blz 116 voor vervoeging kana)
* Oefening 5 (blz 161): bepaal welk pers vnw is gebruikt en plaats de juiste vorm van bada'a (begon) ervoor
* Oefening 6 (blz 162): bepaal welk pers vnw is gebruikt en vervoeg het woord tussen haakjes daarmee
* Oefening 1 (blz 178): verander de zin qua tijd, dus maak verleden tijd als het tegenwoordige tijd is, en omgekeerd (dus niet in meervoud zetten!)
* Oefening 4 (blz 179): verander de zin qua tijd, dus maak verleden tijd als het tegenwoordige tijd is, en omgekeerd (dus niet in tweevoud zetten!)
* BONUS: Oefening 14 (blz 166): vertaal naar het nederlands, geef aan welk pers vnw is gebruikt

pers vnw = persoonlijk voornaamwoord, ik/jij/hij/zij/wij/jullie/zij