Samenvatting les 12, 02-03-2023 te Amersfoort.
Lesduur: 4 uur en 30 minuten.

1. Bespreken huiswerk.
- We hebben het huiswerk van de vorige les verder besproken.
- Na een korte pauze hebben we een deel van het huiswerk van hoofdstuk 8 besproken.

2. Bespreken van nieuwe stof en uitleg.
- We hebben het werkwoord van stam I in de tegenwoordige tijd behandeld. Gebaseerd op de klinker die op de tweede radicaal staat van het werkwoord in de verleden tijd wordt de klinker bepaald die op de tweede radicaal van het werkwoord in de tegenwoordige tijd staat.
> Staat er in de verleden tijd een fatha op de tweede radicaal? Dan krijg je in de tegenwoordige tijd meestal een fatha, soms een kasra en heel af en toe een damma op de tweede radicaal.
> Staat er in de verleden tijd een kasra op de tweede radicaal? Dan krijg je in de tegenwoordige tijd een fatha op de tweede radicaal.
> Staat er in de verleden tijd een damma op de tweede radicaal? Dan krijg je in de tegenwoordige tijd een damma op de tweede radicaal.
!! Let op: als het werkwoord in de verleden tijd begint met een و, dan komt die te vervallen in de tegenwoordige tijd.
!! Let op: als het werkwoord als laatste radicaal een hamza heeft, dan wordt die in de tegenwoordige tijd voor de tweede persoon mannelijk meervoud en de derde persoon mannelijk meervoud gedragen door een و in plaats van door de ا, omdat deze werkwoordsvorm in de tegenwoordige tijd een lange u-klank hebben.
- Om een werkwoord in de tegenwoordige tijd te ontkennen, plaats je er لا voor.
- Als het werkwoord in de tegenwoordige tijd voorafgegaan wordt door كان, dan vorm je de verleden tijd.
- Als je كان قد voor het werkwoord in de verleden tijd plaatst, krijg je de voltooid verleden tijd.
- س (straks) of سوف (later) gecombineerd met het werkwoord in de tegenwoordige tijd geeft de toekomende tijd.
- Om de toekomende tijd te ontkennen, zet je لن voor het werkwoord in de tegenwoordige tijd.
- Als je twee werkwoorden achter elkaar gebruikt in een zin, bijvoorbeeld in de constructie 'ik begon [...] te begrijpen', staat het werkwoord dat als eerste in werking trad in de verleden tijd. Het werkwoord dat daarna volgt, staat in de tegenwoordige tijd.

3. Huiswerk:
- AR: Alle werkwoorden die ik tot nu toe geleerd heb, moet ik vervoegen in de tegenwoordige tijd (zoals in de tabel op bladzijde 150-151). Hierbij moet ik de hulptekens in een andere kleur aangeven, maar niet in het rood. Verder moet ik de zeven zinnige zinnen doen en beschrijven wat ik in het weekend heb gedaan.

Opmerkingen: We hebben deze les niet het dictee van hoofdstuk 4 gedaan. Het dictee wordt verplaatst naar de volgende les, op 9 maart.